Verrekening smartengeld met een uitkering
Gemeente Rotterdam had op grond van haar eerdere beleidsregels opgenomen dat ingeval van smartengeld, 1/3 van het smartengeld werd vrijgesteld en de rest als vermogen aangemerkt. Dat leidde in dit geval leidde tot een terugvordering van bijstand over twee jaar vanaf de datum waarop belanghebbende slachtoffer was geworden van een misdrijf en daarbij blijvend letsel had opgelopen.
Het uitgangspunt van de CRvB is dat er een goede onderbouwing aanwezig dient te zijn, daar waarbij smartengeld wordt toegerekend aan het vermogen. Hiervan is alleen sprake indien het ontvangen bedrag zo hoog is dat dit niet meer verantwoord is met het oog op de uitgangspunten van de PW.
Nu een dergelijke vergoeding verstrekt wordt voor de rest van het leven, dient de hoogte te worden afgezet tegen de levensverwachting. Leeft iemand gemiddeld nog 50 jaar na de ontvangst, dan moet het bedrag ook tegen deze verwachting naar maand worden bezien. Als iemand nog gemiddeld vijftig jaar te leven heeft, en het smartengeld bedraagt € 50.000,-, dan gaat het om een maandelijks bedrag van € 83,33. De CRvB heeft in deze geoordeeld dat een bedrag van € 125,00 niet onverantwoord is in het kader van bijstandsverlening. Het smartengeld blijft in deze zaak dan ook buiten de vermogensvaststelling.
De gemeente Rotterdam heeft hierop haar beleid aangepast en stelt dat wanneer de hoogte van het smartengeld omgerekend minder is dan twintig procent van de geldende norm, dit niet gezien wordt als vermogen.