Direct naar de content

Aanvraag bijstand onterecht afgewezen na 17 jaar geen verifieerbaar inkomen

Een aanvrager van bijstand dient de bijstandsbehoeftigheid aannemelijk maken, door duidelijkheid te verschaffen over zijn  financiële-, woon-/ leefsituatie (artikel 4:2 Awb). In onderstaande uitspraak van de CRvB wordt benadrukt dat het daarbij gaat om aannemelijk maken en niet om aantonen. De gemeente heeft na ontvangst van voldoende gegevens en bescheiden (waarover deze persoon redelijkerwijs kan beschikken), een onderzoeksplicht om deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren (artikel 3:2 Awb). Indien vervolgens wordt gesteld dat de inlichtingen- of medewerkingsverplichting (art. 17 PW) is geschonden, dan moet de gemeente dat aannemelijk maken.

In sommige gevallen kan het lastig zijn om duidelijkheid te verschaffen over de financiële/woon-leefsituatie, bijvoorbeeld indien er voor langere tijd geen vast inkomen uit arbeid, uitkering/ onderneming is geweest of het niet hebben van een vaste woonplaats. Vaak betreffen dit kwetsbaren of personen met medische problemen. Er zal breder moeten worden gekeken in die gevallen waarbij dit door de aanvrager wordt aangegeven, of wanneer betrokkene ook bij andere afdelingen van de gemeente voor begeleiding bekend is.

‘Wanneer betrokkene voldoende gegevens en stukken aan de gemeente heeft verstrekt’ en ‘waarover een persoon redelijkerwijs kan beschikken’ is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Bij de beoordeling van een aanvraag dient hiermee rekening te worden gehouden. Daarbij lijkt de Centrale Raad te zeggen dat de beoordeling van de aanvraag niet bedoeld is om alle feiten onomstotelijk vast te stellen. Het gaat erom dat het plausibel is dat de aanvrager in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeert en dat er bijvoorbeeld geen concrete aanwijzingen bestaan dat de aanvrager een andere onbekende bron van inkomsten heeft. Enig voordeel van de twijfel hoort daarbij.

Bij concrete aanwijzingen van psychische problemen, dient meegewogen te worden in welke mate redelijkerwijs kan worden verwacht dat betrokkene kan voldoen aan de inlichtingen – en medewerkingsplicht. Wordt dit nagelaten dan zal  een schending van de inlichtingen- of medewerkingsverplichting door de aanvrager onvoldoende kunnen worden gemotiveerd.